dré devens

    * Tuur Devens (2020):

    een streepje voor
    mijmeringen bij een paar tekeningen van mijn oudste broer Dré.

    Dré heeft naast veel tekeningen ook constructies en speelse readymades gemaakt, in het groot en in het klein, in metaal en andere materialen, in gesloten en open ruimtes, … . Ik beperk me in deze bespreking hoofdzakelijk tot de tekeningen die wij hier in huis hebben.

    Een wit kader van 21 bij 31 cm. Een even wit vlak, een schuine lijn van boven naar beneden in lichtgroen, en als je goed kijkt een gelig streepje bovenin, schuin van links naar rechts.
    Ik kijk er graag naar. Bezoekers (niet alle!) pleegden wat vreemd te kijken als ze de tekening zagen. Ze fronsten even de wenkbrauwen, forceerden hun lippen tot een glimlachje, dat is dus een grimlachje, en gaan over naar het boekenrek, waarin de titels van boven naar beneden te lezen zijn. Bij de Duitse boeken is het andersom, en dan draaiden ze hun hoofd. Waarom veranderden ze niet van perspectief bij de ingelijste tekening met strepen? Was er te weinig te zien in hun ogen? Hadden ze geen oog voor de structuur in de tekening?
    Het vreemde bij de kunst van Dré Devens is dat ik vaak de indruk heb dat ik mijn oudste broer moet verdedigen ten opzichte van derden. Uit broederschap doe je dat natuurlijk. Maar ook vanwege de speelse schoonheid die ik in de werken ontwaar. (Ach ja, vaak durven mensen niet anders te kijken dan ze gewoon zijn, vaak vinden mensen abstracte kunst moeilijk en dus niet mooi. Verander eens van perspectief, zeg ik dan.)

    Rechts naast die ene tekening hangt er nog een. Even groot, even wit. Op het linkse is de groene rechte lijn duidelijk te zien, op het andere zie je eerst een wit vlak en je moet met je neus ertegenaan kijken om twee lichtgele streepjes te ontwaren, kort, evenwijdig aan elkaar, schuin ergens rechts van boven. Je kijkt nog even naar de eerste tekening, en ja hoor, hier is nog een lijntje, even gelig als die twee van de andere tekening, even schuin horizontaal. Ik vind dat iets onverwachts – paradoxaal steeds opnieuw – en tegelijkertijd zet me dat ook aan het denken.

    Een streepje is een streepje. Of toch niet? Moet ik het een betekenis geven of niet? Stelt het iets voor? Een scheiding tussen twee vlakken?, een horizon?, een weg? Verwijst het streepje naar iets, of is het gewoon een streepje zonder meer? Verwijst het dan alleen naar zichzelf? Speelt mijn broer met dat gegeven? Is het alleen de vorm die telt? En moet je er geen inhoud achter zoeken?
    Voor mij blijft een rechte lijn in Dré's werken een rechte lijn. Zijn werken zijn composities van lijnen, in kleuren, in verschillende maten en diktes. Punt. Ze verwijzen niet naar iets anders.
    Het is puur de vorm, zoals poésie pure enkel en alleen klank kan zijn.

    Een groenige streep, zonder beginpunt, zonder eindpunt. Ze raakt onderaan het blad de lijst, wekt de suggestie dat ze oneindig ver kan doorlopen. Een streep, hangend in een lege ruimte, zwevend op een vlak. Het gelig streepje loopt boven de groene streep. Het begint ergens links en gaat schuin omhoog. Ook dit streepje kent geen echt begin, geen echt einde.

    Lijnen duiden vaak een grens aan, bakenen een vlak af. Bij Dré is dat niet het geval. Zijn lijnen stralen een onvoltooidheid uit, de ene keer bijna onzichtbaar, de andere keer helder.
    Ik associeer Dré's composities in 2D wel eens met het 'merzen' van Kurt Schwitters van een eeuw geleden. Schwitters maakte collages uit uitgeknipte woorden (zoals 'merz' uit 'Commerzbank'), uit teksten, materialen, om zo de kunst, in de lijn van de dadaïsten, te bevrijden van traditionele materialen en technieken. Dré knipt geen letters of woorden uit, maar als het ware strepen, en maakt er collages mee, een reeks waar geen einde aan zal komen. Hij schikt en schikt, steeds opnieuw, om strepen, traditionele grensbepalers, te bevrijden van hun voorbeschiktheid en om ze ruimte te geven, een oneindige ruimte. Dré's kleurpotloodtrekjes herhalen zich in talloze variaties met minieme verschillen, zoals de repetitieve, minimale muziekcomposities van Steve Reich, Philip Glass, Simeon ten Holt, en al de anderen. Muziek waar ik lang naar kan luisteren, zoals ik de tijd kan vergeten als ik naar een tekening van Dré kijk. Een kunstwerk van Dré neem je in je op, in vertraging, in verstilling.
    Van de werken van Dré gaat een rust uit. Ik ervaar de verstilling als een genot. Steeds opnieuw.

    In de reeks tekeningen die in 2015 in het CCHasselt in twee lange rijen naast elkaar hingen, zijn veel strepen te zien. In veel kleuren. Niet op witte vlakken, maar op grijzig papier, met een witte passe-partout. (Twee uit deze reeks hangen nu op de plaats van de vorige twee in de eet-woonkamer, en de 'witte' sieren nu de logeerkamer.)
    Schuine, horizontale, verticale strepen, kort, lang, zelden even lang, parallel of schuin, maar ze raken of kruisen elkaar niet, in een soort rood, groen, blauw, geel, zwevend op de vlakken, soms raken ze de passe-partout, vaak zijn ook de binnenranden van de passe-partouts met een streep gekleurd, een klein stukje, bijna de hele onderrand, een hoek, soms twee hoeken.

    De kleurpotloodstrepen,
    Ze zijn er
    tussen overal en nergens
    tussen doel en onbestemd
    tussen ongerept wild
    en strakke structuur
    tussen wat er (nog) niet is
    en wat is.

    Dré gebruikt een heel speciaal lichtgroen. Hij kleurt daarmee zijn lijnen, maar geeft ook ruimtelijke werken of readymades die kleur. Ik denk hier vooral aan het speelse vogelprieeltje dat bij ons in de tuin hangt. Ik pleit, analoog aan het speciaal blauw van Yves Klein, het Kleinblauw, voor invoering van de term Devensgroen.

    Terug naar de lijnen.
    Ik lees toevallig bij het doorbladeren van een boek over 'leven met goden' een uiteenzetting over een lichtstreep in een reuzegrote grafheuvel in Newgrange in Ierland. Elk jaar valt er op 21 december, de dag van de winterzonnewende, bij niet bewolkt weer, een straal zonlicht door een opening van de ingang. Een 15 centimeter brede gouden straal komt binnen, gaat door een spelonk met aan weerszijden grote monolieten naar de diepte tot op de plek van de graven. Zeventien minuten lang verlicht de smalle streep zonlicht het ondergrondse grafveld. Newgrange is een gigantisch groot bouwwerk van meer dan 5000 jaar oud, ouder dan de Egyptische piramiden, ouder dan Stonehenge. Veel, zo niet alles, staat – volgens de auteur van dit verhaal – in het teken van deze 17 minuten per jaar durende zonlichtstreep, op een plek waar de botten van de voorouders begraven lagen en hun geesten voortleefden. Het verschijnsel wordt verklaard als geruststelling aan de doden: de lichtstreep laat hen zien dat in de natuur niets in duisternis en dood eindigt en dat er altijd weer nieuw leven komt.
    Zo 'n groots en architectonisch uitgekiend bouwwerk voor zo'n kortdurend streepje zonlicht. Om maar te zeggen dat strepen heel belangrijk kunnen zijn.

    Ik denk niet dat mijn broer dit prehistorisch religieus getint feit voor ogen had toen hij op een blad papier een lijn trok. Ik wil met dit verhaaltje zeker niet de esoterische toer op gaan. Ik wil alleen maar zeggen dat aan het teken streep, zoals een straal licht, hoe banaal ze ook is, hoe vaak we ze ook al gezien hebben, heel veel waarde, betekenis gehecht kan worden. Dat doet de mens al duizenden jaren. Lijntjes, recht en rond, golvend en krom, worden samengebracht in geometrische patronen, op stenen, graven, tapijten, muren, vloeren, rotsen, vroeger en nu, hier en in andere culturen. Ze zijn overal. Ze keren steeds terug, als symbolen van (een wens naar) ordening, op deze aarde, in de kosmos.
    Dré doorbreekt die eeuwenoude patronen en symbolische sjablonen, opent ze, zacht en stil. Zijn de tekeningen van Dré met hun losse strepen ook een weergave van een zoeken naar evenwicht in de relatie mens – natuur, in de relatie ego – omgeving, in de relatie mens – kosmos? Een zoeken naar een existentiële balans? Naar een ordening? Zoals dat ook het geval was voor mensen van heel lang geleden.

    Ik schreef het al in mijn mijmering over het werk van Zjuul, de middelste broer, dat oudste broer Dré ook een beeldend kunstenaar is, totaal anders dan Zjuul. Dré is “een minimalist” – denk maar aan die twee streepjes – “die constructivistisch en conceptualistisch werkt, de ene keer heel abstract minutieus, de andere keer heel speels, maar altijd strak naar de essentie.”
    Alles goed en wel, de essentie, maar waarvan? Van de werkelijkheid? Van het leven, denk ik.

    Dré tekende talloze vlakken met één, twee of meerdere streepjes, horizontaal, verticaal, schuin, lang, kort, groen, geel, rood, grijs. Zijn oeuvre varieert van de kleine tekeningen tot heel grote constructies van al dan niet geperforeerde metalen platen of van buizen, van houten prefab vogelhuisjes met een kwinkslag tot uitgezaagde ijzeren geometrische patronen, van een gele verfstrook doorheen een betonnen kelder tot kleine streepjes groen op gipsen beeldjes uit mallen,.... Voor mij zit in dat alles een existentiële wens naar een ordenende verandering.

    Een streep, een lijn, een kleur, hoe fijn ook op een vlak, op een object, in een ruimte, brengt een metamorfose te weeg. In zijn reeksen schuift Dré heel minimaal en telkens opnieuw met lijnen. Hij bruuskeert het vlak of de ruimte niet, hij geeft aan de vaak dunne streep een zacht tikje, maakt een bijna onzichtbare verschuiving. En toch krijg je een wijziging, niet alleen in de ruimte, op het vlak, aan het object, maar ook en vooral in de perceptie. Je kijkt even toe, dan nauwkeuriger, preciezer, anders, je stelt je vragen over de vorm. Overstijgt dit streepje de werkelijkheid van het vlak? Vervolmaakt het de werkelijkheid? Sublimeert die kleine toevoeging van een streepje verf in een kelder de ruimte? Ik val in herhaling: Dré's strepen sluiten geen ruimte af, maar openen een ruimte, verruimen de ruimte.

    Ik ben getroffen door de eenvoud. Door de magie in zijn eenvoud, in het minieme. Mies van de Rohe zei het al: less is more. Goethe had het een eeuw eerder er al over: In der Beschränkung zeigt sich der Meister. Paul Klee zei ooit, zo lees ik in een kunstessay van Bernard De Wulf: je past je aan aan de inhoud van je verfdoos. Dat lijkt alleen maar beperkt, in een verfdoos schuilt oneindigheid. De Wulf vult het rijtje aforismen aan met een zelf gevormde zin: In het geringe is het vele te zien. Alsof hij de werken van mijn oudste broer voor ogen heeft, denk ik er dan bij.
    Er wordt vaak gezegd dat Kunst troost biedt. De Kunst van Dré biedt mij rust.
    Dankjewel dus, oudste broer.